De tovenaar van Almen

25 nov

Westland, 25 november 2015. Er was eens een tovenaar, Johannes genaamd. Een magiër, een soort penvoerende duivelskunstenaar. Hij woont in Almen, van achter de Heuvel, diep in het land van Gelre.

Alweer maanden terug is hij benaderd door hertog Jacobus, een lid – wel van een zijtak – van de familie Naeltwijck. Die regeert over de Westlanden, beetje regentesk, soms ook conservatief. Daar leeft eveneens graaf Dietsend, een lastpak met een bende populisten. Die volgens de Jacobus-kliek moet worden aangepakt, als het niet op inhoud lukt, dan maar op gedrag.

Tovenaar, help ons, was de mare die per ijlbode in Almen kwam. Want u, magische meester Johannes, heeft jarenlang studie gedaan naar dwarsliggend gespuis dat god noch gebod accepteert, het gezag ondermijnt en de bevolking maar onrustig en bang maakt. Vooral het aangeboden vorstelijke honorarium kwam de tovenaar goed uit, want langdurige, lage studieverdiensten samen met een heimelijk woest leven in Amstelredam had de ‘pot voor later’ niet al te dik gemaakt.

Onkreukbaarheid

Het verzoek om Dietsend en zijn onkreukbaarheid te onderzoeken was dus een majestueus geschenk, temeer ook omdat hertog Jacobus het hem met veel informatie gemakkelijk had gemaakt. Om zijn eigen deskundigheid te bevestigen was er nog met de grijsharige ‘Dietsende’ woesteling gesproken, maar dat had zijn conclusie eerder bevestigd dan veranderd.

Echt jammer was wel dat hij daarna toch nog naar die natte zeestreek moest, om in de Westlanden – drie koetsdagen vanaf Almen! – aan het gepeupel verslag te doen. Hij had er huizenhoog tegenop gezien, want Hollanders waren dan wel beschaafd, bij die Woeste Westlanders moest je het altijd maar afwachten. Maar hertog Jacobus had aangedrongen, wilde het oordeel horen uit de mond van een, zoals hij noemde, ‘objectieve buitenstaander’. Hij had hem bovendien verzekerd dat hij de meute wel in bedwang zou houden. Gelukkig was het goed gegaan.

Beulsnamen

Wachtend op de koets huiswaarts bedacht tovenaar Johannes dat hij een beetje te doen had met zijn vriend Jacobus. Want die had nu wel een stok gekregen om die dekselse Dietsend te slaan, maar tegelijk ook een probleem om een beul te vinden. Om het vonnis te vellen.

In de herberg had hij al gehoord dat er beulsnamen rondzongen, zelfs buitenlandse. Zoals die van de linkshandige Spaanse don Ulbert, die het qua woedende postuur zeker zou kunnen. Ook die van de boomlange Franse markies Colline de Joie werd genoemd, maar er was twijfel of die wel zou durven. Qua fanatisme zou die, kleine Nederduitse leenheer Kaiser uit Monstrum ook een goede zijn.

‘Ach, ze doen maar,’ mompelde de tovenaar tegen zichzelf. In de koets stappend voelde hij toch nog maar eens extra of de buidel met zilverlingen stevig aan zijn broekriem vast zat. ‘Op naar Almen,’ klonk het luid over het Marktplein.

Rien van den Anker

(Hoofdrolspelers uit sprookjes bestaan niet, hooguit in een vilein hoofd.)

4 gedachten over “De tovenaar van Almen

  1. Ik geloof niet meer in sprookjes. Maar op de keper beschouwd doet het hier achter de duinen wel
    sprookjesachtig aan. Als het maar geen nachtmerrie wordt.

Laat een reactie achter bij Wil van den Bos Czn Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML-tags en -attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>